SCHILDEREN VOLGENS DE VET OVER MAGER METHODE
Je schilderij kan artistiek gezien nog zo mooi zijn, als het ambachtelijk gezien niet goed is vervaardigd, dan zal dat grote gevolgen hebben en wordt het schilderij al snel of op den duur “waardeloos”.
“Vet over Mager” – basisregels
Door te schilderen volgens de “vet over mager methode” bereik je het volgende:
• Een goede hechting tussen de verf en de drager en de verflagen onderling
• Een uniform aanzicht van de verschillende verven (kleuren), ondanks de onderling verschillende samenstelling.
• Een uniforme glansgraad van de verfhuid zonder ingeschoten plekken
• Een kwalitatief goed product, ook over een lange periode.
Het is gebruikelijk om een eerste laag dun en schraal, verdund met een oplosmiddel, op te zetten. De volgende lagen bevatten steeds wat meer (lijn)olie en kunnen wat dikker worden opgebracht. In de laatste verflaag bevinden zich de wat dikkere oliën zoals standolie. Deze olie zorgt voor glans en een uniforme verfhuid maar is de langzaamst drogende. Nieuwe olieverflagen worden pas opgebracht als een voorgaande laag voldoende gedroogd is.
Samengevat:
- Vet over mager
- Dik over dun
- Langzaam drogend over sneldrogend
- Zacht over hard
Dit gaat goed zelfs in combinatie met andere verfsoorten. Zoals:
- In de onderlaag acryl (sneldrogend en hard) en daaroverheen olieverf
- In de onderlaag olieverf met een alkyd medium (liquin / droogt snel en wordt hard) en daaroverheen olieverf
Tijd/doorlooptijd:
Doordat je steeds moet wachten tot voorgaande verflagen voldoende zijn gedroogd is de benodigde doorlooptijd om een schilderij te voltooien lang. Enkele maanden is niet ongebruikelijk. Lees meer …. Je kunt ook werken volgens de NAT-in-NAT methode, waarbij het schilderij in een korte periode voltooid wordt. Lees meer …
Mager:
Als oplosmiddelen worden terpentine, terpentijnolie (gomterpentijn) of een alternatief zoals zest-it (extract van de schillen van citrusvruchten) of Sansodor gebruikt. Door olieverf met een oplosmiddel te mengen bereik je een dun vloeibare verf die op de drager in een dunne, bijna doorschijnende laag, achterblijft. Het oplosmiddel verdampt snel en de verfhuid toont vaak mat en schraal. De aldus verkregen onderlaag hecht geweldig goed en is een solide onderlaag voor volgende lagen vettere verf. Dunne magere verflagen drogen sneller (e.e.a. afhankelijk van het pigmenttype). Lees meer …
Vet:
Een vette(re) verf bevat minder oplosmiddel en meer olie. Over het algemeen gebruikt de kunstschilder koud geslagen lijnolie en standolie. Door gebruik van olie krijgt de verf meer volume, gaat glanzen, laat zich lekker verdelen of wordt doorschijnender. De droogtijd wordt gewoonlijk langer. Lees meer …
Medium:
Met gebruik van een medium kun je de eigenschappen van olieverf, gedurende het schilderen, verder beïnvloeden. Dit medium bestaat uit een bepaalde mengsamenstelling van een oplosmiddel, een olie, een hars of/en een droogmiddel (siccatief). Hierdoor wordt ondermeer de consistentie, de vloeibaarheid, de glansgraad en de droogtijd beïnvloed.
Andere toevoegingen:
In mediums treffen we ook wel andere toevoegingen aan zoals dammarhars, bijenwas, een droogmiddel (siccatief) of/en vernis. Er zijn verfmerken die een reeks olieverven bieden die zijn gebaseerd op dergelijke unieke stoffen zoals Schmincke – Mussini met damarvernis (uniforme droogtijd) en Lukas – 1862 met bijenwas (boterachtige consistentie).
Olieverf direct uit de tube – Massaverf:
Olieverf direct uit de tube (zogenaamde massaverf) is over het algemeen compact en stijf. Dit geldt vooral voor professionele verven waarvan het gehalte aan pigmenten optimaal is.
Opmerking: Otimaal is niet gelijk aan maximaal.
Neem als voorbeeld de AZO-pigmenten. Feitelijk zijn dit aromatische kleurstoffen die aan kleurloze deeltjes worden gebonden. Op die manier onstaan er pigmentdeeltjes. De azoverbindingen zijn sterk gekleurde organische moleculen. De lichtabsorptie van de azoverbindingen zijn te sterk om op zichzelf gebruikt te worden; ze zouden zeer donker tonen.
Vulstoffen in Olieverf:
Olieverf wordt in de basis gewreven vanuit pigmenten en een bindmiddel zoals een drogende olie. Ieder type pigment heeft specifieke eigenschappen waardoor de aldus gewreven olieverven onderling verschillen ten aanzien van kleurkracht, droogtijd, verfhuid (dof/glanzend) en het vermogen om olie op te nemen. Dat is voor het schilderproces niet erg handig, immers we combineren de diverse kleuren/verven en wensen juist uitgebalanceerde eigenschappen. Daarom worden aan olieverven (vul)stoffen toegevoegd. Denk aan zwaarspaat, pijpaarde, krijt, slijpsel.
Japansrood (0,36 kg) in vergelijk met Oranjebruin (> 1 kg). De massa verschilt enorm.
Werkmethode: Vet over mager – “stap-voor-stap”.
- De eerste laag dient schraal (mager) te worden aangebracht. Hiervoor wordt de verf verdund met een oplosmiddel zoals terpentine, gom terpentijnolie, zest-it of Sansador.
- Tijdens het drogen van deze laag zal er geen gesloten verffilm ontstaan, maar een film die poreus is.
- Olie uit een volgende laag zal door de onderliggende schrale laag worden opgezogen en zich zo tijdens het drogen vastzetten in de talloze poriën. Hierdoor ontstaat er een goede hechting tussen deze twee lagen.
- Omdat een onderliggende (schrale) laag olie onttrekt aan een bovenliggende laag, moet er tijdens het schilderen voor worden gezorgd dat een bovenliggende laag relatief meer olie bevat. Op deze manier kan worden voorkomen dat de bovenliggende laag uiteindelijk te weinig olie zou gaan bevatten.
- Als een verflaag te weinig olie bevat zal dit leiden tot kwaliteitsproblemen.
- Samenhangend met de onderlinge hechting heeft het vet over mager principe ook een functie voor het opvangen van spanningen tussen de verschillende verflagen. Een schilderij is voortdurend blootgesteld aan bewegingen; enerzijds door de flexibiliteit van ondergronden zoals schilderdoek, anderzijds door bijvoorbeeld wisselingen in temperatuur en luchtvochtigheid. Voor de duurzaamheid van het schilderij is het dan ook
belangrijk dat alle verflagen deze bewegingen kunnen opvangen. Hoe meer olie een verflaag bevat, hoe elastischer deze na droging zal zijn. - Bestaat een schilderij uit meerdere lagen waarbij de onderste lagen meer olie bevatten dan de laatste, dus tegen de regel “vet over mager” in, dan
zullen de minder elastische bovenste lagen in de loop van de tijd door de sterker bewegende onderlagen uit elkaar worden getrokken. Op het moment dat dit voor het menselijk oog zichtbaar wordt spreken we van craquelé. - Maken we daarentegen elke volgende laag wat vetter, dan zal de kans op problemen aanzienlijk kleiner zijn. Het vet over mager principe kan dus ook worden geïnterpreteerd als “beweeglijk over minder beweeglijk”. Hiermee wordt meteen duidelijk gemaakt waarom een verflaag voldoende moet drogen voordat een volgende laag wordt aangebracht.
- Een laag die niet voldoende is doorgedroogd, is vaak te elastisch voor een volgende laag, met mogelijke barstvorming tot gevolg.
- In hoeveel lagen een schilderij wordt opgebouwd is uiteraard een persoonlijke aangelegenheid, maar in alle gevallen is het aan te raden de verf voor de eerste laag te verdunnen met terpentine of terpentijn. Hoe meer oplosmiddel, hoe magerder de verflaag.
- Nadat de eerste laag droog genoeg is wordt de tweede verflaag aangebracht. Vanaf dit punt zijn er diverse mogelijkheden om verder te gaan:
1. Verdun elke volgende laag met steeds minder oplosmiddel; elke volgende laag bevat relatief wat meer olie. Uiteindelijk kan er met pure verf worden geëindigd.
2. Verdun de verf voor de volgende laag met schildermedium.
Een goed medium bestaat uit drie componenten: olie, hars en oplosmiddel.
Door de olie wordt de verf vetter, terwijl het oplosmiddel ervoor zorgt dat de verf ook weer niet te vet wordt. De hars als derde ingrediënt verhoogt de duurzaamheid van de verffilm. - Wordt een schilderij opgebouwd in meer dan twee lagen, dan kan het medium verhoudingsgewijs worden gemengd met terpentijn of terpentine van mager naar steeds vetter. Hoe groter het aandeel medium, hoe vetter het mengsel. Voor de laatste laag kan de verf met puur medium worden gemengd.